Willem Elsschot - Het Dwaallicht (1946)

 

Alfons De Ridder, beter bekend onder het pseudoniem Willem Elsschot, heeft ’het dwaallicht’ geschreven in 1946.  Het pseudoniem Elsschot verwijst naar het bosrijke gebied Helschot waar de schrijver steevast zijn studievakanties doorbracht. Alfons De Ridder werd op 7 mei 1882 geboren in Antwerpen en stierf op 78-jarige leeftijd.

 

In het verhaal kruipt Elsschot in de huid van zijn alter ego Frans Laarmans. Laarmans onderneemt een zoektocht door de Antwerpse binnenstad in het gezelschap van drie zeelieden afkomstig uit Afghanistan. Zij blijken op zoek naar ene Maria Van Dam, een mysterieuze vrouw die op hen een onuitwisbare indruk naliet. Laarmans wil hen helpen bij hun zoektocht is in een vreemd land, en gaat samen met hen op zoek naar Maria. Dolend door de stad, discussiëren zij intussen over hun religie en opvattingen. Zij slagen er niet in om Maria Van Dam te vinden, en Laarmans keert na deze dwaaltocht terug naar zijn vrouw.   

 

Het boek met deze cover bevat twee verhalen: een ontgoocheling en het dwaallicht. In het nawoord achteraan in het boek staat dat de twee verhalen de typische weemoedige en melancholieke toon bezitten die ook in zijn overige werk is terug te vinden. Twee jaar voor zijn dood heeft Van Elsschot gezegd dat alles uit zijn oeuvre werkelijk is gebeurd, en dat dus ook de zoektocht die wordt beschreven in het dwaallicht werkelijk heeft plaatsgevonden.  De cover van het boek is niet echt aantrekkelijk. De afgebeelde figuur doet me denken aan de tekenstijl van Keith Haring, en past mijns inziens niet bij de verhalen.

 

De titel kan verwijzen naar het personage van Laarmans. Laarmans  helpt de drie Afghanen in hun zoektocht naar Maria, als een licht in de duisternis. Maar de zoektocht moet worden gestaakt omdat Maria Van Dam een illusie blijkt te zijn. Tijdens de zoektocht bleek Laarmans zonder het zelf te weten dus een dwaallicht te zijn. Langs de andere kant kan het dwaallicht ook verwijzen naar Maria. Zij bestaat wel, maar zij is onbereikbaar, als een dwaallicht ergens in de verte.

 

Het verhaal begint ab ovo, de lezer kan het verhaal objectief bekijken voor er iets gebeurt. Het verhaal is chronologisch-succesief opgebouwd en heeft een gesloten einde. De lezer blijft niet achter met onbeantwoorde vragen: Laarmans en de drie Afghanen keren terug naar hun heimat zonder dat ze Maria Van Dam hebben gevonden. Het hoofdpersonage en de nevenpersonages zijn allemaal vlakke en statische personages, zij evolueren niet gedurende het verhaal. Het verhaal is ingedeeld in zes genummerde hoofdstukken zonder titel, waarbij elk hoofdstuk zich min of meer afspeelt in een andere ruimte: de druilerige stad Antwerpen, de tram, de winkel met vogelkooien, het politiekantoor, een hotel, de scheiding. Het verhaal wordt verteld in de belevende ik-verteller. De lezer ziet alles door de ogen van Frank Laarmans.
Het verhaal verloopt over één avond. Er treedt geen verruiming of verdichting op. Zuivere flash forwards komen niet duidelijk naar voor, al wordt in het begin wel min of meer voorspeld hoe het verhaal zal verlopen. Laarmans zegt op een bepaald moment ‘ik wil zeker zijn dat zij geen fictie is maar een tastbaar iemand’. Het verantwoordt enerzijds de nieuwsgierigheid van Laarmans, maar anderzijds zegt dit ook iets over de mogelijke afloop van het verhaal.  Soms denkt Laarmans terug aan het begin van de zoektocht, en stelt hij zich de vraag of hij er nog wel mee moet doorgaan. Deze flashbacks –als je dit al flashbacks kan noemen– gaan terug naar het begin van de avond en blijven dus binnen het verhaal. Je zou kunnen stellen dat de schrijver hiermee een steentje werpt en erop zinspeelt dat ze Maria nooit zullen vinden. De druilerige Antwerpse straten vormen het decor van het verhaal, het straalt couleur locale uit.

 

De schrijver maakt gebruik van symbolisch taalgebruik om zijn visie weer te geven. Zo is het niet toevallig dat de vrouw die ze zoeken de naam Maria heeft. Maria verwijst immers naar de Heilige Maagd Maria, moeder van God. De drie Afghanen uit het Oosten verwijzen naar de drie wijzen uit Oosten (Melchior, Caspar en Balthazar). In het boek geven zij Maria geschenken, net zoals de drie wijzen geschenken bij zich hadden voor Jezus. Het dwaallicht is ook doorspekt met ironie. Als het viertal in de waan is dat ze Maria hebben gevonden, staat er: ’nu kan Maria ieder ogenblik verschijnen, want in Lourdes is het wonder ook gebeurd’.  Het haast onleesbare kartonnetje waar het adres van Maria opstaat, wordt in het verhaal Mariaboodschap genoemd. Willem Elsschot –een atheïst-  wil via deze symboliek de draak steken met het katholieke geloof. De abstracte motieven van geloof en ongeloof komen op een ironische manier aan bod in het verhaal.

 

Het dwaallicht is op zich een eenvoudig verhaal zonder spectaculaire gebeurtenissen. Onder deze eenvoudige structuur schuilt echter een diepere betekenis. Het hoofdmotief is de interculturele confrontatie die als een rode draad door het verhaal is geweven. Het contact tussen Laarmans en ‘de zwartjes’ zoals ze in het boek genoemd worden, maakt verschillen duidelijk tussen het Oosten en ons Westen. Het boek leest gemakkelijk, en is realistisch beschreven, maar het is door zijn archaïsch taalgebruik, beeldspraak en de vele dubbele bodems zwaar. Het is een dun boekje, maar een zware dobber om te analyseren.